Geachte voorzitter, geachte staatsraden, geachte mevrouw Van der Knaap-Bom,
Wij verzoeken U om in de voorliggende zaak (201807048/1/R1) om zo mogelijk deze zaak geheel schriftelijk af te handelen. In ieder geval verzoeken wij om een uitgebreid vooronderzoek, waarin U via schriftelijke communicatie de feiten vaststelt, en de vragen die U hierover en andere zaken heeft aan ons per brief of email te stellen, zodat wij deze rustig kunnen beantwoorden. Indien hiervoor nodig verzoeken wij U de zitting uit te stellen. Indien dit niet mogelijk is verzoeken wij U alvast om het onderzoek ter zitting niet te sluiten aan het eind van de zitting maar om de ruimte te geven om schriftelijk te reageren op elementen die tijdens de zitting naar voren komen. Mochten er alsnog onduidelijkheid zijn over de feiten, of onverenigbare voorstellingen van zaken tussen ons en de gemeente, verzoeken wij U om onderzoek ter plaatse te (laten) doen. De redenen voor deze verzoeken lichten wij nu toe:
In voorgaande procedures tussen ons en de gemeente zijn er mogelijk en in onze ogen waarschijnlijk tegenstrijdige Uitspraken gedaan door de Raad van State. Deze Uitspraken zijn ook in de nu voorliggende procedure van belang. Hierdoor lijken wij niet te kunnen vertrouwen op de leer van de formele rechtskracht. Dit is voor ons als leken zeer moeilijk om mee om te gaan. Zowel wat betreft de feiten als de interpretatie die hieraan gegeven wordt hebben wij zeer waarschijnlijk meer tijd nodig om op vragen te reageren dan tijdens de zitting gegeven wordt. Om welke besluiten het gaat zal ik ook zo nog toelichten. Ook spelen andere zaken mee die ik nu meteen zal toelichten:
Naast het probleem van de tegenstrijdige besluiten hebben wij — die juridische leken zijn — gemerkt dat wij ter zitting niet altijd adequaat kunnen acteren en reageren, zowel wat betreft het vaststellen van de feiten, als met het aanvoeren van relevante wet- en regelgeving op nieuwe stellingen die ter zitting worden aangevoerd. Wij hebben immers geen juridische ondersteuning, en zijn ook zelf niet juridisch geschoold. Deze omstandigheden, gekoppeld met de terughoudende toetsing door de Raad van State schept een grote onbalans tussen overheid en burger in ons nadeel. Het is hierbij bovendien onze beleving dat wanneer ter zitting een overheidsinstelling met nieuwe gegevens aankomt deze door de Raad van State als vaststaand feit geaccepteerd wordt, terwijl gegevens die wij aanvoeren niet beoordeeld en niet geaccepteerd worden. In zoverre als dat deze beleving juist is, is ook hier sprake van een onbalans. Een onbalans zoals die hier genoemd zijn gaan in onze ogen in tegen het principe van een faire rechtspraak. Deze perceptie wordt nog versterkt doordat de gemeente in het verleden meermaals een voorstelling van zaken heeft gegeven die aantoonbaar in strijd met de werkelijkheid was, en aantoonbaar in strijd met de wet heeft gehandeld. Ik zal hier zo enkele voorbeelden van geven. Het is voor ons onmogelijk voor ons als leken om te anticiperen en adequaat te reageren op alle mogelijke zaken die de gemeente ter zitting kan aanvoeren, in de beperkte tijd die er tijdens een zitting ter beschikking staat. Hoewel het aantal relevante feiten in theorie beperkt is, is er een oneindige beschikbaarheid aan voorstellingen van zaken die in strijd met de werkelijkheid zijn. Daar kunnen wij ons niet op voorbereiden, en alles ter zitting adequaat pareren, ook al is het in strijd met de werkelijkheid. Dit probleem wordt nog versterkt omdat voor ons een zitting een extreem stressvolle situatie is, waar onderhuids emoties interfereren met het normale of volle vermogen te handelen, te antwoorden op vragen, en repliek te geven op stellingen van de tegenpartij. Voor U is een zitting iets wat U zeer regelmatig doet, en mogelijk zo normaal als een broodje kaas klaarmaken; Maar voor ons is een juridisch geschil met zitting iets wat ons leven gedurende lange tijd beheerst, en waar wij nog veel langer met de gevolgen moeten leven zoals de gevaarlijke verontreiniging waar wij aan bloot worden gesteld, naast alle overlast. De emoties die hier mee gepaard gaan hebben als gevolg dat wij ter zitting niet met ons volle vermogen - wat al beperkt is gezien onze status als leken - kunnen handelen.
Het conflict wat hier voor U ligt gaat over een zeer groot deel over de (on)verenigbaarheid tussen de aanwezigheid van een fabriek en de aanwezigheid van ons met ons bezit. Dit is iets waarvan de gemeente zelf, toen ze de fabriek in strijd met de wet een hinderwetvergunning gaven, schreef dat het tijdelijk zou zijn en hij naar een industrieterrein zou moeten vertrekken. Ondertussen zijn we vele jaren verder. Wij zijn vele keren bij U geweest. De milieuvergunning van de fabriek heeft U meerdere keren vernietigd. Desondanks is de fabriek altijd in werking gebleven. Vele malen hebben wij de voor ons grote ellende van een juridische procedure ervaren, en vervolgens de ervaring dat wat de Uitspraak ook is, of wij nou winnen of verliezen, het geen enkel verschil maakt. Wij hebben hierdoor het vertrouwen in de bestuursrechtspraak verloren, en hebben dus niet alleen de ellende van de zittingen waartoe wij verplicht zijn (wie zwijgt stemt toe, wordt immers gedacht), de ellende van de fabriek naast ons, en de bitterheid te geloven niet in een rechtsstaat te wonen. Om een voorbeeld van de gevolgen te geven: de verontreiniging heeft als gevolg dat onze kinderen liever niet onze kleinkinderen bij ons brengen zodat ze niet blootgesteld worden aan deze gevaarlijke stoffen. Dat zijn moeilijke omstandigheden om tijdens een zitting tegenover een persoon te staan die deze situatie als volkomen acceptabel verdedigt, en daarbij toch niet de emotie te laten overheersen en volledig compos mentis te blijven. Wij kunnen op dit vlak dan ook niet voor onszelf instaan, en onze positie dus waarschijnlijk niet goed tijdens de zitting verdedigen. Dat gaat in tegen het principe van zorgvuldige rechtsspraak. Wij denken dat ons verzoek de zaak zo veel mogelijk schriftelijk af te handelen een goede oplossing biedt.
Zoals hierboven beschreven zijn er nog enkele punten waarop ik terug zou komen: illegaal gedrag van de gemeente, stellingen die de gemeente heeft geponeerd tijdens zittingen die in strijd met de werkelijkheid zijn, en (schijnbaar) tegenstrijdige Uitspraken. Op deze punten zal ik nu terugkomen:
Enkele voorbeelden van het illegale handelen van de gemeente zijn:
Enkele voorbeelden van stellingen die de gemeente heeft geponeerd tijdens zittingen bij de Raad van State of die nu, in de voorliggende zaak worden aangevoerd die aantoonbaar in strijd met de werkelijkheid zijn en waren:
De schijnbaar tegenstrijdige Uitspraken waar ik aan refereer zijn bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2004:AR8376 en ECLI:NL:RVS:2006:AX8512 aan de ene kant, en bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2015:1621 aan de andere kant. Ik citeer onder aan deze brief relevante stukken uit deze Uitspraken. In deze Uitspraken concludeert de Raad van State aan de ene kant dat er sprake is van een rustige landelijke omgeving, waarbij geluidsnormen horen van 40, 35 en 30 decibel overdag, in de avond en 's nachts. Aan de andere kant zegt de Raad van State dat een geluidsbelasting van 55 decibel past in de omgeving en klaarblijkelijk dat de toename van 40 naar 55 decibel een verwaarloosbare bijdrage vormt op de geluidsbelasting van onze woning.
Voor zover wij het kunnen beoordelen zijn deze Uitspraken met elkaar in tegenspraak. De Uitspraken met de strengere normen zijn gebaseerd op een onderzoek van het StAB ter plaatse, en de andere Uitspraak is - waar het onze woning aangaat - enkel gebaseerd op de stellingen tijdens de zitting van de gemeente dat:
en dat dit alles niet onaanvaardbaar is.
Niet alleen in onze ogen zijn deze Uitspraken met elkaar in tegenspraak. De gemeente voert later zelf aan in een volgende procedure bij de Raad van State dat er bij ons gezien ECLI:NL:RVS:2015:1621 sprake is van een gemengde omgeving, waar minder strenge normen gelden dan elders. Dit terwijl het StAB en de Raad van State eerder heel expliciet hebben geoordeeld dat er geen sprake is van een gemengde maar juist van een rustige, landelijke omgeving. Ook onderzoek van Wensink in 2006 toonde aan dat het lokale referentiegeluid niet de normen van een rustige, landelijke omgeving overschreden. Voor ons is het heel ingewikkeld om uit te maken hoe het nu zit. De essentie van welke geluidsbelasting bij ons is toegestaan - gebaseerd op het omgevingsgeluid - is direct met elkaar in tegenspraak, en dus kunnen wij niets met de leer van de formele rechtskracht. Uit onderzoek van het StAB blijkt dat er sprake was en is van een rustige landelijke omgeving. Uit de stellingen van de gemeente blijkt dat de geluidsbelasting op onze woning nu enorm verhoogd is. De waarneembare feiten zijn dat we in een stil gehucht wonen met aan de rand van onze percelen een soms zeer luide fabriek, en rondom het dorp bestaande en toekomstige windmolenparken, die de Raad van State heeft toegestaan op basis van een argumentatie die in strijd was met haar eigen eerdere oordelen. Hier loopt zoveel door elkaar dat dit alles voor ons te ingewikkeld is om tijdens een zitting op iedere mogelijke vraag een goed onderbouwd antwoord te hebben, en om op iedere stelling adequaat te reageren.
Overigens hebben wij ook aangevoerd dat de stelling ter zitting van de gemeente in strijd was met eerder Uitspraken, maar dit is niet overwogen. Dit zijn situaties waar wij als burgers niet goed mee overweg kunnen, aangezien er voor zover wij het kunen beoordelen sprake lijkt te zijn van willekeur bij bestuur en rechtspraak. Een dergelijke situatie lijkt ons bijzonder kwalijk, ook gezien de Raad van State de hoogste bestuursrechter van ons land is, en gezien de leer van de formele rechtskracht, en gezien de gelimiteerde mogelijkheden en termijnen die de Raad van State geeft om besluiten te herzien.
Gezien dit alles herhalen wij ons verzoek om de zaak zoveel mogelijk schriftelijk te behandelen, en zo nodig de zitting uit te stellen, zo nodig onderzoek ter plaatse te doen, en een Uitspraak te doen die het lites finiri oportet uitgangspunt dichterbij brengt of realiseert. Daarnaast verzoeken wij U om U niet te beperken tot hetgeen wij expliciet aanvoeren in ons beroepschrift, maar als actief rechter aan alle relevante feiten, juridische principes, verdragen, wetgeving, jurisprudentie en andere regelgeving te toetsen.
Handtekeningen:
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 31 augustus 2004.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de Afdeling af dat verweerder ter invulling van zijn beoordelingsvrijheid voor het aspect geluidhinder volgens vaste bestuurspraktijk hoofdstuk 4 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van oktober 1998 (hierna: de Handreiking) tot uitgangspunt neemt. Volgens hoofdstuk 4 van de Handreiking worden voor bestaande inrichtingen de richtwaarden voor woonomgevingen volgens de in dit hoofdstuk opgenomen tabel 4 steeds opnieuw getoetst. Overschrijding van de richtwaarden is mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid.
De Afdeling stelt op grond van de stukken, waaronder het deskundigenbericht van de StAB, vast dat de omgeving van de onderhavige inrichting moet worden beschouwd als een landelijke omgeving. In de Handreiking worden voor deze omgeving richtwaarden aanbevolen van 40, 35 en 30 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode.
ECLI:NL:RVS:2004:AR8376
tegenoverVerweerder heeft de omgeving van de inrichting ingedeeld in twee categorieën. De woningen gelegen binnen de bebouwde kom van Netterden heeft verweerder ingedeeld in de omgevingscategorie ‘rustige woonwijk, weinig verkeer’ en de woningen buiten de bebouwde kom in de omgevingscategorie ‘landelijke omgeving’.
In de uitspraak van 29 december 2004 heeft de Afdeling overwogen dat de omgeving van de inrichting moet worden gekarakteriseerd als ‘landelijke omgeving’ als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Handreiking. Mede gezien het deskundigenbericht, waarin dit oordeel voor de actuele situatie wordt bevestigd, ziet de Afdeling thans geen aanleiding voor een andersluidend oordeel.
Voor deze omgevingscategorie worden in tabel 4 van hoofdstuk 4 richtwaarden genoemd van 40, 35 en 30 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
ECLI:NL:RVS:2006:AX8512
De cumulatieve geluidbelasting bedraagt maximaal Lden 58 dB, zo staat in het rapport Slagschaduw en geluid. De raad heeft gesteld dat deze maximale cumulatieve geluidbelasting ertoe leidt dat de akoestische omgeving als matig moet worden gekwalificeerd. Nu de omgeving van het plangebied waarin deze geluidbelasting plaatsvindt, kan worden aangemerkt als een gebied met landbouwactiviteiten, is deze geluidbelasting acceptabel, zo is het standpunt van de raad. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit standpunt onredelijk is.
Specifiek voor de woning van [ons] heeft de raad uiteengezet dat de gecumuleerde geluidbelasting van het windturbinepark en de fabriek op de gevel van de woning 55 dB bedraagt, hetgeen ertoe leidt dat de akoestische omgeving rondom de woning van [appellant sub 2] als redelijk moet worden gekwalificeerd. De raad heeft uitgelegd dat bij de berekening van de cumulatieve geluidbelasting straffactoren zijn toegepast, waardoor ook rekening is gehouden met de aard van het geluid. Windpark Den Tol B.V. heeft voorts nader toegelicht dat het voorziene windpark vanwege de reeds bestaande geluidbronnen een verwaarloosbare bijdrage vormt op de geluidbelasting op de woning van [ons].
Gelet op het hiervoor overwogene heeft de raad zich in redelijkheid op basis van het rapport Slagschaduw en geluid op het standpunt kunnen stellen dat niet hoeft te worden gevreesd dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare geluidhinder voor [ons] en de andere omwonenden.
ECLI:NL:RVS:2015:1621