Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag

Aan de voorzitter van de afdeling bestuursrechtspraak - Raad van State
Onderwerp: Oude IJsselstreek - Bestemmingsplan buitengebied Oude IJsselstreek 2017
zaaknummer 201807048/1/R1
t.a.v. mevrouw C.J.M. van der Knaap-Bom
datum: 26-09-2019

afzender: R.P. Zboray, namens C.P. Penders en G.J.B. Meijer
acacialaan 9
7077AJ Netterden

Geachte voorzitter, geachte staatsraden, geachte mevrouw Van der Knaap-Bom,

in het kader van de zaak over het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Oude IJsselstreek sturen wij U dit stuk. In de hier volgende pagina's geven wij een reactie op punten uit het verweerschrift. Dit doen wij zo summier als wij kunnen, maar wij zijn geen experts. De meeste van onze beroepsgronden en stukken waaruit wij putten zijn reeds bekend bij de verweerder. Desondanks worden er in onze ogen in de punten van het verweerschrift misleidende stellingen gedaan, waarop wij moeten reageren.

Reactie op punten verweer

2.1 - Termijn indienen zienswijze

De behandeling van onze reactie op het voorontwerp bestemmingsplan werd ons pas na de maximale behandeltermijn toegezonden. De tweede fase (zienswijze termijn op het ontwerp) liep zelfs al op het eind. Dat mag niet. Wij worden in ons leven grotendeels beheerst door de geschillen tussen ons, de gemeente en de fabriek, maar niet helemaal. Zo hebben wij nog verantwoordelijkheden naar onze kleinkinderen, die buiten Nederland wonen en waar wij met liefde oppassen. Omdat de gemeente het stuk later opstuurde dan mocht waren wij intussen al naar onze kleinkinderen vertrokken. Bij terugkomst hadden wij slechts weinig tijd om een reactie te schrijven alvorens wij alweer wegmoesten.

Het is ons niet duidelijk wat de gemeente bedoelt met de opmerking dat wij ons stuk enkele dagen voor de uiterste mogelijkheid hebben ingediend. Desondanks verdient echter toch enige repliek, omdat wij wat hebben meegemaakt dat voor altijd onze relatie met de gemeente heeft gekleurd: Meerdere jaren geleden heeft één van ons een hartaanval gekregen, de dag vóórdat wij volgens de gemeente (waarover zij ons schriftelijk hadden geïnformeerd) een stuk moesten inleveren voor een geschil mte die gemeente. Wij zijn samen naar het ziekenhuis gegaan in de ambulance. Een dag later was de ander weer thuis om nog op tijd het stuk in te kunnen leveren, voortdurend in onzekerheid verkerend of bij terugkomst in het ziekenhuis de partner nog zou leven. Toen de zaak waar het om ging uiteindelijk voor de rechter kwam ontdekte de rechter dat de wettelijke termijn met precies die ene dag was overschreden: De gemeente had ons verkeerd ingelicht over de termijn waarop de stukken moesten worden ingeleverd. De rechter stelde voor om de termijn te negeren, maar de gemeente stond er op de wettelijke termijn te handhaven en zo is onze zaak niet behandeld. In conclusie: als wij niet in de gelegenheid zijn om het zelf te controleren vertrouwen wij de termijnen niet meer waarover de gemeente ons bericht.

2.2 - Beantwoording zienswijzes

Het is een belangrijk voorbeeld dat veel terugkomt in onze stukken, maar het niet dan wel onjuist ingaan op de ernstige verontreiniging van onze percelen met het bijbehorende risico op schade aan onze gezondheid is een vrij essentieel aspect wat de gemeente onder het tapijt veegt.

2.3 - Mogelijkheid tot toelichting

Wij zijn op juridisch gebied leken. Het kan zijn dat wat wij lezen in de algemene wet bestuursrecht niet klopt:

Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.

Algemene Wet Bestuursrecht, artikel 7:2

Het lijkt ons toch echter heel duidelijk dat wij gehoord hadden moeten worden. Dat het college dit niet nodig achtte is bijzonder bezwaarlijk, onder andere omdat zij de gemeenteraad onjuist over deze zaak heeft ingelicht, bijvoorbeeld over de verontreiniging van onze percelen.

2.4 & 2.5 - De Milieuhygiënische situatie, de bestaande toestand en nieuwe ontwikkelingen

In deze punten worden stellingen naar voren gebracht die in onze ogen zowel de werkelijkheid geweld aandoen, of op zijn zachts gezegd misleidend zijn, als dat zij de minachting aantonen van de gemeente voor ons haar ingezetenen en voor het recht. De gemeente doet ernstige verontreiniging en het niet voldoen aan de wet (bijvoorbeeld de wet bodembescherming) af als incidenten, en werpt ons voor de voeten dat wij klagen over overlast die wij ervaren. Ze suggereert door de procedure heen dat er hier vanaf 1969 niets is veranderd en (klaarblijkelijk) er dus ook niets mis is met het bestemmingsplan, en dat er niets milieuhygiënisch mis is dat wij worden blootgesteld aan ernstige verontreiniging.

Wij merken dat wij zo geëmotioneerd zijn door deze manier van doen dat wij mogelijk niet goed hier op kunnen reageren. Wij hebben helaas geen juridisch onderlegde bijstand, en verzoeken U in de onderzoeksfases helder te krijgen of er bij ons sprake is van een goede ruimtelijke ordening, of er sprake is van een (on)acceptabele verslechtering, en wanneer eigenlijk van een nieuwe situatie gesproken moet worden, en of dat er überhaupt toe doet.

Afstanden

Wij citeren eerst een recente stelling van de gemeente zelf uit een vigerend bestemmingsplan:

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de invloed van bestaande bedrijvigheid op de leefomgeving afgewogen te worden. Om milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijke spoor te voorkomen, kunnen in een bestemmingsplan grenzen worden gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten. Het instrument hiervoor is milieuzonering. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt gebruik gemaakt van de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009. Hierin is de potentiële milieubelasting voor een hele reeks van bedrijven bepaald aan de hand van een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Op basis van de milieuaspecten wordt de milieucategorie van een bedrijfstype bepaald. Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De in de bedrijvenlijst geadviseerde afstanden zijn gericht op het omgevingstype "rustige woonwijk"of "gemengd gebied".

Gemeente Oude IJsselstreek, bestemmingsplan kom netterden 2015

Wij denken een gerechtvaardigd vertrouwen te kunnen hebben dat ook bestaande situaties kunnen worden beoordeeld, omdat dit gebruikelijk is, omdat helemaal niet wordt gesteld in de VNG uitgave dat deze niet gebruikt mag worden om bestaande situaties te beoordelen, omdat de gemeente de VNG uitgave in het verleden en nu gebruikt, zoals wij hierboven citeren uit de woorden van de gemeente zelf! Dat de gemeente in de procedure met ons nu voor de ABRvS wat anders beweert beschouwen wij als tegenstrijdig, misleidend, en een vorm van willekeur.

Overigens geloven wij niet dat er sprake is van een bestaande situatie, waar wij straks op terugkomen.

Zoals wij meermaals hebben aangegeven, en de gemeente zelf heeft aangegeven, ook nadat het activiteitenbesluit van kracht is geworden op 19 oktober 2007, wordt bestaande bedrijvigheid (door de gemeente) getoetst aan de afstanden die gelden in de VNG brochure "bedrijven en milieuzonering". Volgens de gemeente zelf gaat het hier om een milieucategorie 4 bedrijf. Dat komt overeen met de activiteiten die de fabriek heeft en die zijn beschreven in de bijlage "Staat van bedrijfsactiviteiten". Er is nog geen sprake van een gemengde omgeving. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening horen dus de afstanden uit de brochure van 200 of zelfs 300 meter tussen het bedrijf en gevoelige bestemmingen te worden aangehouden. Ook hadden speciale overwegingen gemaakt moeten worden over verontreinigingsrisico's.

Van de afstanden uit de brochure kan volgens de brochure zelf gemotiveerd worden afgeweken. Dat een dergelijke afwijking wordt geaccepteerd door de ABRvS zijn wij echter nog niet tegengekomen in de jurisprudentie die we hebben gelezen. Wij nemen dus aan dat dit zeer uitzonderlijk is. Als toch kan worden afgeweken hoort daar dan natuurlijk wel een goede motivering bij. De brochure stelt zelf dat er zeer zorgvuldig gekeken moet worden naar afstanden bij bijvoorbeeld risico's op verontreiniging van voedselproducerend terrein. Die situatie doet zich hier voor, maar dit wordt niet overwogen.

Wat betreft de afstanden en de bestaande situatie moet hier ook het een en ander over gezegd worden:

Waar het om bestaande situaties gaat is het van belang dat de woningen er eerder waren dan de fabriek. Wij persoonlijk waren er eerder dan dat de fabriek in het bestemmingsplan werd opgenomen. Het bestemmingsplan dat nu voorligt is anders en staat meer toe dan het vorige bestemmingsplan. Kortom, er is sprake van een nieuwe situatie. Ook is de inrichting daadwerkelijk verandert, door nieuwe activiteiten te ontplooien (zoals het in gebruik nemen van een nieuwe lasersnijder, waardoor wij aan meer dampen van metaal kunnen worden blootgesteld), een grote stikstoftank te bouwen, en andere aanpassingen te doen.

Geluid

Zoals elders (en straks) wordt beschreven hebben de gemeente, de StAB en de ABRvS vastgesteld dat er bij ons geen sprake is van een gemengd gebied, maar een rustig dorp en een landelijke omgeving, waarbij de strengste normen passen. Ik citeer bijvoorbeeld:

In (..) StAB-verslag (.... StAB/36496/H) is aangegeven dat de omgeving ... als landelijk gebied is te karakteriseren. Het dorp Netterden ligt in een uithoek van het land en drukke doorgaande wegen zijn er niet. Ook de snelweg (...) was slechts incidenteel licht hoorbaar. De straten in het dorp worden praktisch alleen gebruikt om van en naar die woningen te gaan. Bovendien geldt er een snelheidsbeperking van 30 km/uur. (...) De veronderstelling van verweerder dat hier sprake is van een rustige woonwijk in de stad is niet gestaafd door metingen van het referentieniveau (...).

Hoewel door verweerder is aangegeven dat de etmaalwaarde van 45 dB(A) in overeenstemmings is met toekomstig beleid, was dit beleid ten tijde van het nemen van het besluit nog niet vastgesteld. Daarom dient te worden uitgegaan van de richtwaarden uit hoofdstuk 4 van de "handreiking industrielawaai en vergunningverlening" uit 1998. Voor een landelijke omgeving zijn de richtwaarden voor het LAr,LT 40, 35, en 30 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Grenswaarden die op deze richtwaarden zijn gebaseerd, zullen een voldoende waarborg bieden tegen geluidhinder. Door deze richtwaarden uit de Handreiking niet te hanteren, zullen de vergunde (hogere) geluidsgrenswaarden niet voldoende waarborg tegen geluidhinder bieden.

De verweerder stelt dat zij geen geluidsbeleid heeft, zich conformeert aan de "Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening", maar nu even niet omdat het hier om een bestaande situatie gaat. Zij gaat uit van de veel hogere waarden van het activiteitenbesluit. Hier zijn meerdere problemen mee. Wij noemen er enkele:

De ABRvS heeft zich er meermaals over uitgesproken dat bij ons een geluidsniveau van 40-35-30 decibel passend was. Zij heeft ook gezegd dat de gemeente beleidsvrijheid heeft in het Activiteitenbesluit om geen maatwerkvoorschriften toe te passen, waarbij zij echter niet heeft getoetst aan de ruimtelijke ordening, net zoals de gemeente destijds verzocht. Dat kan, maar er is hierdoor wél een verslechtering van de ruimtelijke ordening, en een slechte ruimtelijke ordening. Nu dient te worden getoetst of deze verslechtering van de ruimtelijke ordening vanuit het oogpunt van de ruimtelijke ordening is toegestaan. Hierbij hoort ook een belangenafweging, waarbij onze belangen concreet moeten worden gemaakt en meegewogen. Dat is niet gebeurd. Overigens geloven wij dat net als nu ook bij de procedure over het wel of niet toepassen van maatwerkvoorschriften de gemeente ons en de ABRvS heeft misleid, specifiek over het achtergrondgeluid en de aard van de omgeving, en wij kunnen dit onderbouwen als een woordelijk proces verbaal van die procedures wordt vrijgegeven, waartoe wij hier verzoeken. Overigens beperkt de misleiding van de gemeente zich niet tot de genoemde proceduers. Een ander voorbeeld is hoe de gemeente in het jaar 2006 zei aan StAB en ABRvS dat er snel geluidsbeleid zou komen, dat zodanig van aard zou zijn dat dit ons zou beschermen. Zie bijvoorbeeld StAB/37033/H. Zoals de gemeente in deze procedure ook aangeeft is er nog steeds geen geluidsbeleid, 13 jaar later.

Geur, lucht, gezondheid, verontreiniging

Ik wil hier enkele stukken citeren uit het stuk StAB/37033/H, dat bekend is bij de ABRvS en bekend is bij de verweerder. Het is geschreven naar aanleiding van vragen van de ABRvS over een verstrekte milieuvegunning door verweerder.

Voor het beperken van geurhinder is conform het Nederlandse beleid het treffen van voorzieningen en maatregelen noodzakelijk indien geurhinder kan optreden. In deze kwestie is daarvan sprake... ... Normaliter wordt hiervoor een geurgrenswaarde van 1 ge/m3 als 98-percentielwaarde in een vergunning opgenomen. Bij de aanvraag (..knip...) is uitgegaan van deze geurgrenswaarde.... Gelet op de korte afstand tussen woningen van derden en het bedrijf, bestaat hiertoe zeker een milieuhygiënische noodzaak.


Met betrekking tot de gezondheidsrisico's zijn diverse adviezen van de GGD Achterhoek uitgebracht, waarbij een indicatie is gegeven dat medische problemen met de luchtwegen te wijten zijn aan de bestaande emissies.


Algemeen wordt aangenomen dat luchtemissies "gevaarlijk" zijn als de verspreiding zodanig is dat zich in de omgeving nadelige gevolgen kunnen manifesteren. Hierbij moet men denken aan inhalatie door personen en aan depositie op de bodem. De hier te duchten emissies bestaan voornamelijk uit verfoplosmiddelen die door mensen geïnhaleerd kunnen worden. Verder kunnen er bij het uitharden en moffelen van de verschillende soorten verf onwelriekende reactieproducten vrijkomen. Het gaat in deze kwestie om emissies van koolwaterstoffen die vallen in de klasse O.2 van de NeR. Vluchtige koolwaterstoffen worden gebruikt als oplosmiddel in verf. Dit soort oplosmiddelen is eerder hinderlijk dan gevaarlijk omdat de geurdrempel lager is dan de concentratie die voor gezonde mensen schadelijk is bij inhalatie. Op grond van dit feit wordt er bij de beoordeling van emissies van gewone verfoplosmiddelen gewoonlijk van uit gegaan dat het bestrijden van geurhinder afdoende is.

De StAB (StAB/37033/H)

Ten eerste heeft de GGD dus aangegeven dat wij gezondheidsschade leiden aan de luchtwegen. Ten tweede zijn wij geen gezonde mensen waarvoor bovenstaande (nog) geldt dat oplosmiddelen onder 1 ge/m3 eerder hinderlijk dan schadelijk zijn. Ten derde is er in het nu geldende activiteitenbesluit geen geurgrenswaarde van 1 ge/m3 aangehouden maar een veel hogere, gericht op veehouderijen (waar naar wij aannemen deze gezondheidsproblemen niet spelen). Ten vierde is ondertussen vrij aannemelijk uit het voorkomen van de schildersziekte dat zelfs een lage blootstelling aan oplosmiddelen (onder de 1 ge/m3), als deze maar lang genoeg duurt, ook tot ziekte kan leiden, waaronder schade aan het zenuwstelsel. Ten vijfde blijkt uit de foto's die wij tonen in ons aanvullende stuk over verontreiniging dat niet alleen oplosmiddelen uit de fabriek in de lucht komen, maar ook verstoffen/pigmenten, waar meestal zware metalen in zitten.

Wij citeren nog even verder:

De uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht is vaak niet te vertalen in een standaardafstand die tot mensen of woningen (of andere gevoelige locaties) in acht genomen zou moeten worden. Toch kan uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht in planologisch opzicht relevant zijn, vooral als het de neerslag van geëmitteerde schadelijke stoffen op gevoelige bodems, gewassen en flora betreft, zoals zware metalen op groentes en verzurende stoffen op natuurgebieden.

Bedrijven en Milieuzonering - Staat van Bedrijfsactiviteiten

Ook het hier eerder geciteerde StAB stuk schrijft over bodembescherming, onder paragraaf 7.4 op bladnummer 25. Wat hier het meest relevant is, is echter niet wat er staat geschreven maar wat er ontbreekt: Er wordt geen woord gewijd aan de ernstige verontreiniging van onze bodem die zich vanuit het fabrieksterrein verspreidt, omdat de gemeente deze informatie voor ons en voor de StAB verborgen heeft gehouden!

Wij staan best open voor een gemotiveerd afwijken van de afstanden die in de VNG brochure worden genoemd om tot een goede ruimtelijke ordening te komen, maar in dit geval (mede door de voedselproductie op ons land en het langdurig en regelmatig verblijf in het gebouw op 10 meter van de perceelsgrens, lijkt het ons dat om tot een goede ruimtelijke ordening te komen de afstanden gróter zouden moeten zijn, niet kleiner.

Wij kunnen niet anders dan blijven herhalen: De fabriek heeft onze voedselproducerende terreinen ernstig verontreinigd. Wij hebben gezondheidsschade. Onze percelen zijn door de verontreiniging onverkoopbaar. De gemeente weet dit al heel lang en weet het ook heel goed, heeft het vele jaren voor ons, voor onderzoekers en voor de ABRvS verzwegen! Pas bij een WOZ procedure kwam het geheim naar voren van de ernstige verontreiniging, waarvan de gemeente allang wist, maar de belastingambtenaar blijkbaar niet op de hoogte was dat het verzwegen moest worden.

Nader onderzoek

De verweerder stelt dat in haar ogen wij niet aannemelijk hebben gemaakt dat nader onderzoek nodig zou zijn voor onze situatie. In zekere zin zijn wij het daar mee eens: Er is genoeg onderzoek dat aantoont dat de situatie onaanvaardbaar is. Vooral de verontreiniging is hiervan een kras voorbeeld. Wij zijn echter erg benieuwd waarom bijvoorbeeld in strijd met de wet bodembescherming soms helemaal geen, en een enkele keer een te beperkt onderzoek wordt gedaan naar verontreiniging. Hoewel soms de verontreiniging is ontstaan door individuele gebeurtenissen en dus als "incidenteel" kunnen worden beschouwd, betekent dat niet dat het onbelangrijk is of niet onderzocht hoeft te worden. Andere verontreiniging is overigens voortdurend, permanent en als de gemeente stelt dat deze op geen enkele wijze schadelijk is hoort ze dat volgens de wet te onderbouwen met onderzoek, en niet ons verwijten dat wij van aannames uit moeten gaan. Dat is de omgekeerde wereld! Ook het verwijt dat wij verwijzen naar de overlast, daar over klagen, slaat als een tang op een varken! Wie moet er anders klagen over de door ons geleden overlast? Oh, maar desondanks waren wij niet de enigen. Ook bijvoorbeeld de GGD heeft een brief gestuurd aan de gemeente over de enorme stank en vreemde chemische lucht die er vanuit de fabriek op ons terrein kwam. Maar dat lijkt de gemeente in haar verweer gemakshalve te vergeten... Of nee, daarover misleidt de gemeente ons weer, in de hoop dat wij dit ondertussen zijn vergeten.

Samenvatting

Het is ons soms onduidelijk wat de gemeente precies bedoeld met haar verweer onder punten 2.4 of 2.5. Het staat zo ver af van de werkelijkheid, onderzoeken en het eigen de facto beleid van de gemeente dat er geen touw aan vast te knopen is. Er is bij ons sprake van gezondheidsklachten door de fabriek, milieuhygiënische overlast, en ernstige verontreiniging die zich vanuit de fabriek verspreidt in onze percelen. Experts hebben zich hier over uitgesproken, onderzoeken hebben het bevestigd. Ernstige verontreiniging betekent schadelijk voor de gezondheid. Zij is extra schadelijk omdat op het terrein voedsel wordt geteeld en er lang wordt verbleven. Dit is een slechte, onacceptabele ruimtelijke ordening die terstond tot een einde gebracht moet worden. Zij had tot een einde gebracht moeten worden toen zij werd ontdekt, maar toen heeft de gemeente de feiten verzwegen! De gemeente handelt in strijd met het recht en er is sprake van een onaanvaarbare milieuhygiënische situatie, want er is (kans op) gezondheidsschade. Dat is klip en klaar.

2.6 - Milieucategorie

De term "metaalbewerkingsbedrijf" is niet zodanig gedefiniëerd dat er sprake is van ook maar enige limiet. De gemeente heeft in het verleden reeds geconstateerd dat er sprake is van een milieucategorie 4 bedrijf. Gezien de activiteiten van de fabriek zou het op een afstand van 200 of 300 meter van gevoelige bestemmingen moeten liggen. Gezien het risico (bij ons zekerheid) op verontreiniging hoort het op grote afstand van agrarische grond, tuinen en andere voedselproducerende of anderszins kwetsbare bestemmingen te liggen. Dat hier in het huidig voorliggende bestemmingsplan geen rekening mee gehouden is is een vorm van slechte ruimtelijke ordening, en een vorm van wanbestuur.

2.7 - Milieunormen

Het college heeft ervoor gekozen zich bij de fabriek te beperken tot de normen uit het activiteitenbesluit. Dat heeft geleid tot een verslechtering in de ruimtelijke ordening, in onze ogen zover dat nu gesproken kan worden van een slechte ruimtelijke ordening. Het is daarom tijd om de fabriek te verplaatsen, of ons te verplaatsen, want wij kunnen niet samen bestaan binnen dezelfde ruimtelijke ordening.

2.8 - Verplaatsing fabriek niet overwogen

In tegenstelling tot wat in de "nota zienswijzen" en in het verweerschrift wordt gesteld is er wel degelijk zowel vanuit ruimtelijk als van milieuhygiënisch perspectief reden om de fabriek te verplaatsen. Dit hebben wij ruimschoots beargumenteerd in ons beroepschrift, en vooral in het stuk over de verontreiniging. Wat het college heeft gesteld is bij lange na niet voldoende om de fundamentele problemen met de vestiging van de fabriek te weerleggen. De fabriek ligt waar hij niet hoort te liggen (in strijd met afstandsnormen), levert enorme overlast, schaadt de gezondheid (!) en verontreinigt grond, water en lucht, bederft het uitzicht en de omgeving, trekt verkeer aan, en leidt tot een slechte overheid, die zo ver gaat de ABRvS te misleiden.

Er zijn meerdere plekken waar geen van deze problemen zich voor hoeven te doen. Namelijk op industrieterreinen met voldoende afstand tot gevoelige bestemmingen. De burgemeester heeft jaren geleden reeds aangegeven dat Wanders beter naar een industrieterrein kon vertrekken. Dat dit nog steeds niet is gebeurd heeft geleid tot de huidige slechte ruimtelijke ordening en meerdere aantoonbare vormen van wanbestuur.

2.9 - Bodemverontreiniging / verontreiniging

Op vele manieren is verontreiniging opgetreden en treed verontreiniging op bij het bedrijf. Hiervan is slechts een beperkt deel onderzocht, in strijd met de wet bodembescherming. Van dat was is onderzocht is niet de totale omvang onderzocht. Ook onze percelen zijn niet onderzocht, ondanks dat uit het onderzoek dat wél gedaan is bleek dat onze percelen ernstig verontreinigd zijn. Ook dit is in strijd met de wet bodembescherming. Er zijn geen maatregelen genomen om verspreiding tegen te gaan. Er is niet gesaneerd, ondanks dat verontreiniging optrad nádat de wet bodembescherming in is gegaan. Dit alles is in strijd met de wet bodembescherming. Er moest vervolgonderzoek plaatsvinden, maar dit is in ieder geval nooit openbaar gemaakt of gebruikt in besluiten. Dit lijkt ons in strijd met de wet bodembescherming en nog heel wat wet- en regelgeving, waaronder de AWB. Wij zijn nooit gewaarschuwd voor de verontreiniging, wat niet alleen in strijd is met een hele rits aan verplichtingen van de overheid, maar ook een grof schandaal!

Zoals verweerder stelt is de provincie het bevoegd gezag voor ernstige verontreiniging. Het is ons niet duidelijk welke partij het bevoegd gezag is voor alle verontreiniging die niet onderzocht is, of wie in het verleden het bevoegd gezag was voor alles wat er is gebeurd. Zo had de gemeente een vrijstelling gegeven van het doen naar bodemonderzoek toen de bodem verontreinigd werd met asbest. Ik weet niet in hoeverre dit de provincie toegerekend kan worden.

Ongeacht wie nu het bevoegd gezag is voor de verontreiniging van onze percelen, is de gemeente het bevoegd gezag voor het nu voorliggende bestemmingsplan. Hiervoor moet de gemeente de beschikbare gegevens inwinnen en zorgvuldig en inhoudelijk beoordelen. De gemeente beschikt zélf over gegevens dat onze percelen ernstig verontreinigd zijn. De gemeente heeft immers zélf ons de stukken gegeven die wij gebruiken, waaronder de kaart waaruit blijkt dat onze percelen ernstig verontreinigd zijn! De gemeente heeft ook meermaals getuigd voor de rechter dat onze percelen ernstig verontreinigd zijn. De gemeente is dus op de hoogte hiervan. Wij hebben de gemeente en specifiek de wethouder ook meermaals gewezen op deze feiten. Desondanks wordt nog steeds door de gemeente ontkend dat er sprake is van verontreiniging. Dat is een klinkklare leugen.

De verwijzing naar de provincie snijdt geen hout. Niet alleen omdat de gemeente zelf over onderzoeksgegevens beschikt (en ook hoort te beschikken) die de conclusie tegenspreken, maar ook omdat bij navraag blijkt dat de provincie niet over deze onderzoeksgegevens beschikt en dat nooit gedaan heeft. De provincie heeft (blijkbaar) een beschikking gemaakt zonder ooit de bijbehorende onderzoeken te lezen. Dat is in strijd met de wet en de jurisprudentie en is diep onethisch, maar het is wel zo. Dat betekent echter niet dat de gemeente zich hier achter kan verschuilen. Zij weten dat onze percelen ernstig verontreinigd zijn door de fabriek, en daar misleidt zij de ABRvS bewust over!

Niet alleen nu wordt de ABRvS misleid. De gemeente is al vele jaren op de hoogte van de ernstige verontreiniging van onze percelen door de fabriek. Deze gegevens zijn niet meegewogen bij de milieuvergunningen die de gemeente heeft verstrekt, niet meegewogenbij het bestemmingsplan, niet aan ons gecommuniceerd, en verzwegen bij de ABRvS in de vele zaken waarin dit relevante informatie was.

2.10 - Geschiktheid agrarisch gebruik

Wij weten niet wat de term semi-agrarisch betekent. Onze nu agrarisch bestemde percelen worden op meerdere manieren gebruikt, waaronder agrarisch. Wij kweken voedsel en bloemen, wij houden en stallen paarden, koetsen, agrarische werktuigen, voer, en meer, wij verblijven hier om te genieten van de vogels in de voliëre, de planten, de paarden, en (voor zover nog beschikbaar) het uitzicht over de weides. Zij worden effectief ook gebruikt als dumpzone voor de fabriek.

2.11 - Inperking nieuwe woningen voor financieel gewin van de gemeente

Zoals de verweerder zelf aangeeft hebben zij percelen verworven met het doel deze te verkopen. Dit lukte niet voor de gewenste prijs. Vervolgens heeft verweerder nieuw beleid gemaakt wat de beschikbaarheid van woonpercelen sterk inperkte, en zo de handelswaarde van hun eigen percelen deed stijgen. Zij heeft tegelijkertijd als vastgoedondernemer en als bevoegd gezag gehandeld, in haar eigen voordeel, ten koste van anderen. Dit is een schoolvoorbeeld van handelen in strijd met de rol van eerlijke belangenbehartiging, het fair-play prnicipe en het verbod op détournement de pouvoir, en naar wij aannemen als leken zijn hier nog wel wat wetten en principes van het recht geschonden.

2.12 - Vakantiewoningen en andere woon/verblijf bestemmingen

Wij hebben in het bestemmingsplan geen eis gelezen om een verzoek tot herbestemming nader te onderbouwen met een bedrijfsplan of bouwplan. Om zo'n plan op te stellen zonder dat een bestemming verkregen is lijkt ons een vorm van de kar voor het paard spannen. Wij vragen ons af of dit als directe afwijzingsgrond kan worden gebruikt, om twee redenen. Ten eerste hebben wij eerder al een pensionbestemming op onze woning verkregen, zonder dat onderbouwing met een bedrijfsplan of bouwplan nodig was. Om daar nu wel om te verzoeken zonder dat wij van een beleidswijziging op de hoogte zijn lijkt ons een vorm van willekeur. Ten tweede hebben wij verzocht om te worden gehoord. Bij het horen hadden wij toelichting kunnen geven. Ons verzoek om te worden gehoord is niet gehonoreerd, in strijd met de AWB.

De verzoeken vallen onder hetgeen beschreven is in de Kadernota: "Achterhoekse Erven Veranderen" onder paragraaf "Wonen of werken in een schuur of stal, pagina 49 en verder" en komt dus overeen met de uitgangspunten van het voorliggende bestemmingsplan zoals staat onder 2.3.3 "Achterhoekse Erven Veranderen" van het plan. Wij zien dus geen redenen dat met de verzoeken niet ingestemd kan worden.

2.13 - Bestemming perceel 708

In het voorgaande bestemmingsplan was aan perceel 708 een agrarische bestemming toegekend, plus het bestaande gebruik. Het wordt tijd dat bestaande gebruik te legaliseren. Voor zover wij het begrijpen zou de voorgaande agrarische bestemming verblijf gedurende de gehele dag en nacht niet in de weg moeten staan. Wij zien in ieder geval niet zo'n beperking. Zo'n beperking zien wij niet in de agrarische bestemmingsregels, noch in de lijst van neven- en hoofdactiviteiten. Integendeel, hier lijken bijvoorbeeld recreatief gebruik, een kampeerboerderij en pension te zijn toegestaan.

Wij stallen paarden. Deze zouden positief bestemd moeten worden. Wij twijfelen of de agrarische bestemming van ons gebouw op perceel 708 recht doet aan het legale gebruik als verblijfsruimte.

Gezien bovenstaande argumenten is er sprake van een slechte ruimtelijke ordening, is het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen, en is er sprake van en slechte besluitsvorming.

2.14 - Hobbymatig agrarisch gebruik

Het beperken tot hobbymatig agrarisch gebruik beperkt de mogelijkheden om onze percelen te gebruiken. Wij gebruiken onze percelen inderdaad voor ontspannende bezighden voor in de vrije tijd en om liefhebberijen op uit te oefenen, maar ook voor de kweek of opslag van agrarische producten die wij verkopen. Dat doen wij ter aanvulling van onze inkomsten. De definitie van Van Dale volgend voldoen wij dus niet of niet volledig aan de term "hobbymatig".

Gezien bovenstaande argumenten is er sprake van een verslechtering van de ruimtelijke ordening, is het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen, en is er sprake van en slechte besluitsvorming.

2.15 - Bestemming agrarische percelen

Wij weten niet wat de term semi-agrarisch betekent. Onze percelen worden zowel agrarisch als niet agrarisch gebruikt. Onze percelen zijn verontreinigd. Ze worden effectief gebruikt als geur-, geluids- en andere vormen van overlastzone door de naastgelegen fabriek. Op die manier lijken ze nu slecht of onvolledig bestemd te zijn.

Wij houden paarden en hebben een paardenbak. Deze zouden positief bestemd moeten worden. Wij twijfelen of de agrarische bestemming van ons gebouw op perceel 708 recht doet aan het legale gebruik als verblijfsruimte.

Wij geloven dat er sprake is van een slechte ruimtelijke ordening. Dat door de toegenomen belasting en het ontdekken van de verontreiniging van onze percelen er sprake is van een slechtere ruimtelijke ordening dan ten tijde van de vaststelling van het vorige bestemmingsplan. Dat eze punten niet of slecht onderbouwd zijn overwogen en er geen belangenafweging heeft plaatsgevonden is slechte besluitvorming.

2.16 - Kernrandzone

In tegenstelling tot het verweer gold in de kernrandzone niet alleen een beperkte vrijstelling van een bouwverbod, maar ook een bouwverbod. Dat valt nu weg. Dat is een verslechtering van de ruimtelijke ordening zonder adequate motivatie. Dit is slechte ruimtelijke ordening en slechte besluitvorming.

2.17 - Bepalingen groenstrook en onderhoud

De gevolgen van het wegbestemmen van de zes meter brede afschermende groenstrook zijn niet overwogen en er heeft geen belangenafweging plaatsgevonden. Dat er geen regeling voor het onderhoud van de groenstrook in het bestemmingsplan wordt opgenomen (en ook niet in andere wet- of regelgeving) of zou behoren te worden opgenomen is onzorgvuldig, aangezien zonder onderhoud de groenstrook kan afsterven, beschadigd raken, brandgevaar opleveren of anderszins voor problemen voor buren (zoals wij) zorgen. Hier is sprake van slechte ruimtelijke ordening, een verslechtering van ruimtelijke ordening zonder afdoende onderbouwing, en slechte besluitsvorming.

2.18 - omschrijving bedrijf

Het probleem dat wij hebben met de omschrijving van de ruimtelijke ordening aan de amtweg 4 te Netterden is niet zozeer of de term metaalwarenbedrijf of metaalbewerkingsbedrijf of "bedrijf - specifieke vorm van bedrijf: metaalbewerking" wordt gebruikt. Het probleem wat wij hebben is dat de termen niet gedefinieerd zijn, er geen milieucategorie of activiteiten worden verbonden of juist uitgesloten. Dat is wat dit onduidelijk en daarmee slechte besluitvorming maakt.

2.19 - Perceelsnummer

Het is onzorgvuldig dat de reactie van het college gaat over het verkeerde perceels, wat wordt geïdentificeerd door het perceelsnummer. Een foutje kan natuurlijk gemaakt worden. Het is ons echter niet duidelijk of de gemeenteraad nu wel goed geïnformeerd is (en dus een goed onderbouwd besluit heeft genomen) over welk perceel het hier eigenlijk gaat. De beschrijving zal de meeste gemeenteraadsleden daarbij niet helpen, zij zijn niet met ieder perceel in het plangebied bekend.

Conclusie

Op basis van wat wij hierboven hebben aangevoerd verwerpen wij de punten uit het verweerschrift.