bron: https://www.vastgoed-advocaten.nl/2017/01/aanvang-schadeperiode-vergoeding-wegens-onrechtmatig-overheidsbesluit/ en de Uitspraak van de Raad van State van 18 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:89, zaaknummer 201600592/1/A2)

In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:89, zaaknummer 201600592/1/A2) was de vraag aan de orde, hoe de aanvang van de schadeperiode moet worden vastgesteld voor het bepalen van de omvang van de schadevergoeding als gevolg van een onrechtmatig besluit van een bestuursorgaan. Meer specifiek: of hierbij rekening moet worden gehouden met een verdagingstermijn voor het nemen van de beslissing op een aanvraag.

De exploitant van een bordeel in Alkmaar had een exploitatievergunning aangevraagd voor 4 ramen in zijn bordeel, welke werd geweigerd. In een eerdere uitspraak had de Afdeling uitgemaakt dat de burgemeester deze aanvraag weliswaar terecht had geweigerd maar dat de aanvraag ook had moeten worden aangemerkt als een aanvraag voor 3 ramen, en deze meteen – zonder wijziging van de aanvraag – had moeten worden verleend. De burgemeester had intussen de vergunning voor 3 kamers verleend, en had aan de exploitant een vergoeding vanwege geleden vertragingsschade toegekend (er was immers sprake van een onrechtmatig besluit).

Het geschil in hoger beroep spitste zich toe op de vraag, vanaf welke datum de uit omzetverlies voortvloeiende schade moet worden vergoed. De burgemeester stelde zich onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 11 januari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BX7579) op het standpunt dat de exploitant pas aanspraak zou kunnen maken op vergoeding van schade vanaf het moment dat de termijn, inclusief onbenutte verdagingsmogelijkheden, voor het nemen van een besluit op de aanvraag is verstreken. De rechtbank deelde dit standpunt.

De Afdeling overweegt echter dat de verdagingstermijn geen rol speelt bij de vaststelling van de aanvang van de schadeperiode voor het bepalen van de omvang van de schadevergoeding als gevolg van een onrechtmatig besluit. Het arrest van 11 januari 2013 van de Hoge Raad ziet op aansprakelijkheid voor schade als gevolg van het niet tijdig nemen van een beslissing. In dit geval is echter aansprakelijkheid voor schade als gevolg van een onrechtmatig primair besluit aan de orde. Omdat aan het primaire besluit hetzelfde gebrek kleefde als aan het vernietigde deel van de beslissing op bezwaar, is het aan het primaire besluit toe te rekenen dat drie ramen niet eerder konden worden geëxploiteerd. Derhalve wordt daaruit voortvloeiende schade berekend vanaf de datum van het nemen van het primaire besluit.

Daarbij – overwoog de Afdeling – is er geen grond voor de stelling dat bij het vaststellen van de periode waarover schadevergoeding moet worden toegekend, rekening moet worden gehouden met een verdagingstermijn voor het nemen van een beslissing op de aanvraag om een exploitatievergunning. Nu de Afdeling eerder had geoordeeld dat de burgemeester de vergunning voor drie werkkamers had moeten verlenen zonder wijziging van de aanvraag, volgt hieruit dat de schade als gevolg van het primair besluit, geleden in de periode tussen het primaire besluit en de datum van vergunningverlening voor vergoeding in aanmerking komt.