Kijk in de bron voor meer jurisprudentie
Hotel Rokin heeft op 16 november 2009 een aanvraag gedaan om nadeelcompensatie in verband met de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Na net geen zeven jaar doet de Afdeling op 9 november 2016 einduitspraak.
De procedure spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of Hotel Rokin voldoende aannemelijk kan maken dat zij – in het kader van schadebeperking – haar kamerprijzen heeft verlaagd gedurende de schadeperiode. De door het college van Amsterdam ingeschakelde adviescommissie oordeelt dat dat niet is aangetoond en het college neemt dat advies over. Wel krijgt Hotel Rokin vanwege omzetschade een vergoeding van bijna € 1,5 miljoen.
Rokin schakelt een eigen deskundige in die tot de conclusie komt dat het hotel gemiddeld 3% lagere kamerprijzen heeft gerealiseerd dan andere, vergelijkbare, hotels in de omgeving. De adviescommissie gaat hier niet in mee. De adviescommissie vindt dat, hoewel de kamerprijzen iets onder het gemiddelde liggen dat volgens de commissie nog niet betekent dat Hotel Rokin de prijzen bewust lager heeft gehouden in verband met de aanleg van de Noord-Zuidlijn.
Rokin maakt bezwaar tegen de beslissing op de aanvraag om nadeelcompensatie en stelt daarna beroep in en uiteindelijk hoger beroep bij de Afdeling. Daar vangt Rokin uiteindelijk bot. De Afdeling oordeelt dat het advies waarop het college is afgegaan niet onbegrijpelijk is en dat Hotel Rokin onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan de juistheid van het advies moet worden getwijfeld.
Het dilemma van het inschakelen van een eigen deskundige
Veel ondernemers die in aanmerking willen komen voor nadeelcompensatie laten zich al in een vroeg stadium al adviseren door een deskundige. Uit deze uitspraak blijkt dat dat niet onverstandig is. De schadecommissie heeft, bij gebreke van eigen geschikte cijfers, grotendeels aansluiting gezocht bij branchecijfers die de deskundige van Hotel Rokin heeft aangeleverd. Het is maar zeer de vraag waar de schadecommissie zonder het rapport van de deskundige van Hotel Rokin op zou zijn uitgekomen.
Als er eenmaal een advies van een schadecommissie ligt, blijkt het in de praktijk heel lastig te zijn daar iets aan te veranderen door het (alsnog) laten opstellen van een eigen deskundigenrapport. In dat stadium wint goede juridische bijstand aanmerkelijk aan belang, immers: aannemelijk moet worden gemaakt dat het advies van de schadecommissie niet deugt. Volgens vaste jurisprudentie is daarvoor niet voldoende dat de eigen financiële deskundige op een andere uitkomst komt. Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak over de Albert Heijn aan het Cassandraplein in Eindhoven.
Het lastige aan deze situatie is dat de Afdeling bestuursrechtspraak sinds jaar en dag vindt dat het inschakelen van een eigen deskundige helemaal niet nodig is voordat er een conceptadvies van een schadecommissie ligt. Men moet zijn of haar lot maar in de handen van de onafhankelijke commissie leggen, dan komt het wel goed, is de idee. De kosten voor advies in het voorstadium worden dan ook niet vergoed, terwijl die er soms niet om liegen.
De praktijk leert daarentegen dat heel veel gewonnen kan worden door de deskundigen direct op het juiste spoor te zetten door bij de aanvraag al een eigen rapport mee te zenden. De ondernemer die de door de overheid ingeschakelde schadecommissie zelf het wiel laat uitvinden moet maar afwachten waar men uiteindelijk mee komt. Het inschakelen van eigen financiële deskundigheid heeft daarna vaak nog maar beperkt nut, de discussie wordt dan al snel heel juridisch.
Schadebeperking
Een ander pijnpunt bij nadeelcompensatie dat ook in deze zaak terugkomt is de aantoonbaarheid van kosten voor schadebeperking. Omzetschade als gevolg van een gedaald aantal gasten – bij gelijk gebleven of met de markt meegestegen prijzen - is veelal redelijk goed inzichtelijk te maken. Veel moeilijker is het om aan te tonen dat extra uitgaven zijn gedaan voor reclame, acties, meer service (personeel), of dat er extra korting is verleend. Het causaal verband tussen de acties en het doel (het verlagen van de schade) is lastig hard te maken. Het komt dan ook regelmatig voor dat een schadecommissie oordeelt dat weliswaar hogere kosten (of lagere prijzen) zijn gerealiseerd, maar dat niet is aangetoond dat daarmee schade beperkend is gehandeld.
Gelet hierop is het van groot belang dat de financiële cijfers van een onderneming die om nadeelcompensatie verzoekt dusdanig zijn dat achteraf zo eenvoudig mogelijk kan worden vastgesteld dat inderdaad hogere kosten zijn gerealiseerd. Het achterwege laten van schadebeperking is bepaald onverstandig: achteraf is het nog maar de vraag of er nadeelcompensatie zal worden uitgekeerd en zo ja, hoeveel. Voorkomen blijft beter dan genezen.
Wilt u weten of u in uw specifieke situatie recht heeft op nadeelcompensatie of heeft u daarover andere vragen: bel of e-mail dan met Hanna Zeilmaker en/of Joske Hagelaars, specialisten op het gebied van overheidsaansprakelijkheid en nadeelcompensatie.
De procedure spitst zich in hoger beroep toe op de vraag of Hotel Rokin voldoende aannemelijk kan maken dat zij – in het kader van schadebeperking – haar kamerprijzen heeft verlaagd gedurende de schadeperiode. De door het college van Amsterdam ingeschakelde adviescommissie oordeelt dat dat niet is aangetoond en het college neemt dat advies over. Wel krijgt Hotel Rokin vanwege omzetschade een vergoeding van bijna € 1,5 miljoen.
Rokin schakelt een eigen deskundige in die tot de conclusie komt dat het hotel gemiddeld 3% lagere kamerprijzen heeft gerealiseerd dan andere, vergelijkbare, hotels in de omgeving. De adviescommissie gaat hier niet in mee. De adviescommissie vindt dat, hoewel de kamerprijzen iets onder het gemiddelde liggen dat volgens de commissie nog niet betekent dat Hotel Rokin de prijzen bewust lager heeft gehouden in verband met de aanleg van de Noord-Zuidlijn.
Rokin maakt bezwaar tegen de beslissing op de aanvraag om nadeelcompensatie en stelt daarna beroep in en uiteindelijk hoger beroep bij de Afdeling. Daar vangt Rokin uiteindelijk bot. De Afdeling oordeelt dat het advies waarop het college is afgegaan niet onbegrijpelijk is en dat Hotel Rokin onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan de juistheid van het advies moet worden getwijfeld.
Het dilemma van het inschakelen van een eigen deskundige
Veel ondernemers die in aanmerking willen komen voor nadeelcompensatie laten zich al in een vroeg stadium al adviseren door een deskundige. Uit deze uitspraak blijkt dat dat niet onverstandig is. De schadecommissie heeft, bij gebreke van eigen geschikte cijfers, grotendeels aansluiting gezocht bij branchecijfers die de deskundige van Hotel Rokin heeft aangeleverd. Het is maar zeer de vraag waar de schadecommissie zonder het rapport van de deskundige van Hotel Rokin op zou zijn uitgekomen.
Als er eenmaal een advies van een schadecommissie ligt, blijkt het in de praktijk heel lastig te zijn daar iets aan te veranderen door het (alsnog) laten opstellen van een eigen deskundigenrapport. In dat stadium wint goede juridische bijstand aanmerkelijk aan belang, immers: aannemelijk moet worden gemaakt dat het advies van de schadecommissie niet deugt. Volgens vaste jurisprudentie is daarvoor niet voldoende dat de eigen financiële deskundige op een andere uitkomst komt. Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak over de Albert Heijn aan het Cassandraplein in Eindhoven.
Het lastige aan deze situatie is dat de Afdeling bestuursrechtspraak sinds jaar en dag vindt dat het inschakelen van een eigen deskundige helemaal niet nodig is voordat er een conceptadvies van een schadecommissie ligt. Men moet zijn of haar lot maar in de handen van de onafhankelijke commissie leggen, dan komt het wel goed, is de idee. De kosten voor advies in het voorstadium worden dan ook niet vergoed, terwijl die er soms niet om liegen.
De praktijk leert daarentegen dat heel veel gewonnen kan worden door de deskundigen direct op het juiste spoor te zetten door bij de aanvraag al een eigen rapport mee te zenden. De ondernemer die de door de overheid ingeschakelde schadecommissie zelf het wiel laat uitvinden moet maar afwachten waar men uiteindelijk mee komt. Het inschakelen van eigen financiële deskundigheid heeft daarna vaak nog maar beperkt nut, de discussie wordt dan al snel heel juridisch.
Schadebeperking
Een ander pijnpunt bij nadeelcompensatie dat ook in deze zaak terugkomt is de aantoonbaarheid van kosten voor schadebeperking. Omzetschade als gevolg van een gedaald aantal gasten – bij gelijk gebleven of met de markt meegestegen prijzen - is veelal redelijk goed inzichtelijk te maken. Veel moeilijker is het om aan te tonen dat extra uitgaven zijn gedaan voor reclame, acties, meer service (personeel), of dat er extra korting is verleend. Het causaal verband tussen de acties en het doel (het verlagen van de schade) is lastig hard te maken. Het komt dan ook regelmatig voor dat een schadecommissie oordeelt dat weliswaar hogere kosten (of lagere prijzen) zijn gerealiseerd, maar dat niet is aangetoond dat daarmee schade beperkend is gehandeld.
Gelet hierop is het van groot belang dat de financiële cijfers van een onderneming die om nadeelcompensatie verzoekt dusdanig zijn dat achteraf zo eenvoudig mogelijk kan worden vastgesteld dat inderdaad hogere kosten zijn gerealiseerd. Het achterwege laten van schadebeperking is bepaald onverstandig: achteraf is het nog maar de vraag of er nadeelcompensatie zal worden uitgekeerd en zo ja, hoeveel. Voorkomen blijft beter dan genezen.
Wilt u weten of u in uw specifieke situatie recht heeft op nadeelcompensatie of heeft u daarover andere vragen: bel of e-mail dan met Hanna Zeilmaker en/of Joske Hagelaars, specialisten op het gebied van overheidsaansprakelijkheid en nadeelcompensatie.